Regenjas

Het geheim van de eerste regenjas zat in een afvalproduct van de steenkoolmijnen

Charles Macintosh (Glasgow, 29 december 1766 – Dennistoun, Glasgow, 25 juli 1843)

Wie enigszins vertrouwd is met het klimaat van Schotland, kan niet verwonderd zijn dat de moderne regenjas een Schotse uitvinding is. De uitvinder Charles Macintosh werd in Glasgow geboren; ook vandaag nog heet een regenjas in het Engels ‘a mackintosh’ (met k) of afgekort ook wel ‘a mac’.

Charles groeide op in de kleurstoffenfabriek van zijn vader die tegenhet einde van de achttiende eeuw een fortuin verdiende met de purperrode verfstof orseille. Die werd ge wonnen uit bepaalde korstmossen uit de Schotse hooglanden, aangevuld met ammoniak.

De Macintoshes puurden die ammoniak uit menselijke urine.

Een stad als Glasgow kende in die jaren nog geen toiletten. Gelukkig waren er de arbeiders van de Macintosh-fabriek die de urine ophaalden. Per dag meer dan tienduizend liter. De orseille bestond in schitterende tinten die liepen van roze en rood over paars en blauw.

Op zeker ogenblik verkocht hij de kleurstof over de halve wereld. Om de samenstelling strikt geheim te houden, trok vader Macintosh drie meter hoge muren rond zijn fabriek op en nam hij alleen Gaelic sprekende Schotten uit de Highlands in dienst.

Totdat de orseillemarkt instortte. Niet door een tekort aan mos of urine, gewoon omdat het modebeeld veranderde. Zwart gaf voortaan de toon aan: zwarte hoeden, zwarte kostuums en zwarte jurken, de schoenen werden zwart en ook de kousen. De orseillefabriek boerde achteruit.

De jonge Charles stortte zich eerst op de ontwikkeling van loodwit, een basiselement van verfstof, dat hij ook in Nederland en België verkocht. Vervolgens op een poeder om textiel te bleken, dat het ook erg goed deed.

Het bleekpoeder was zo’n immens succes dat Charles Macintosh in die dagen kon stellen dat hij eigenaar was van de grootste chemische fabriek ter wereld. Het poeder zou meer dan honderd jaar lang worden gebruikt.

Een gistfabriek die hij in 1809 opzette, moest hij vanwege de oppositie van Londense bierbrouwers na korte tijd weer sluiten.

Eerder had hij al met een afvalproduct van de steenkoolmijnen de eerste fabriek van aluin – een dubbelzout met ook vandaag nog talloze toepassingen – van Groot-Brittannië opgericht.

Afvalproducten intrigeerden hem, ook al omdat ze gratis waren en de mijneigenaars hem bijna geld gaven om ze mee te nemen. Met nafta, een van die producten, vervaardigde hij bijvoorbeeld vuurbakens.

Op aanwijzing van een student probeerde hij ruwe klompen Indisch rubber met die nafta soepel en kneedbaar te maken. En ziedaar, het lukte.

Als hij het smeuïge rubber tussen twee lappen stof perste, verkreeg hij een materiaal dat tegen de eeuwige Schotse regen bescherming kon bieden. Op 17 juni 1823 nam hij patent op zijn uitvinding.

De tekst hiervan zei dat met het kneedbare rubber het weefsel van hennep, vlas, wol, katoen maar ook leder, papier en andere substanties tegen water en lucht ondoordringbaar kon worden gemaakt.

De kleermakers vonden het maar niks en Macintosh zag zich genoodzaakt zelf een fabriek op te richten om de stof op grote schaal te produceren.

Hij vond geen partners in Schotland en zakte af naar Manchester waar hij in 1824 met de ondernemende broers Birley en de zakenman Thomas Hancock in zee ging om de firma Charles Macintosh & Co voor de productie van regenjassen op te richten.

Hugh Birley is in de Britse sociale geschiedenis zeer bekend vanwege zijn verantwoordelijkheid in de Peterloo Massacre, de bloedige onderdrukking van een betoging voor meer stemrecht.

Lange tijd bleef het met de jassen van Macintosh een gesukkel: door de koude werden ze keihard en onder grote hitte smolten ze bijna; in elk geval stonken ze dan gruwelijk. En elegant van snit kon je ze niet noemen.

Sommigen vonden dat ze leken op een aardappelzak, anderen spraken van een slecht gesneden boerenkiel.

Op schepen konden de rare jassen wel een goede dienst bewijzen. De ontdekkingsreiziger Sir John Franklin nam ze in 1824 al mee naar de Noordpool. En niemand minder dan de grote natuurkundige Michael Faraday hield in Londen een van zijn razend populaire lezingen over de nieuwe jas.

Een betere reclame kon Macintosh zich niet wensen.

Tot op hoge leeftijd bleef Macintosh, inmiddels lid van de Royal Society, in zijn laboratorium op het reusachtige landgoed Dunchattan bij Glasgow experimenteren. Zo kon hij in 1828 nog octrooi nemen op een nieuw soort hoogoven om fijner staal te vervaardigen.

Hij maakte niet meer mee hoe zijn vennoot Hancock nek aan nek met de Amerikaan Goodyear in november 1843 met behulp van zwavel het rubber ‘vulcaniseerde’, vloeibaar maakte. Van dan af waren de regenjassen niet meer onderhevig aan temperatuurschommelingen.

En ze waren hun kwalijke geur kwijt.

De steenrijke Macintosh overleed in juli 1843, 77 jaar oud in Dennistoun, Glasgow, waar zijn grafsteen tegen de noordkant van de kathedraal nog te zien is.

Het zou hem zeker verbaasd hebben dat zijn bedrijf na meer dan 180 jaar nog altijd bestaat en dat de regenjas in het Engels nog altijd zijn naam draagt.

Hij wist wel dat een nichtje van hem rond 1830 met een Fransman uit de buurt van mont-Ferrand was getrouwd. En dat zij die Fransen daar had geleerd hoe ze balletjes van rubber konden maken.

De Franse familie Michelin zou de Schotse familie Macintosh voor dit bijzondere huwelijkscadeau eeuwig dankbaar blijven.

Tot het jaar 2000 produceerde Mackintosh op de locatie in Manchester waar de eerste fabrieken in 1824 waren opgericht. Sinds 2000 is Mackintosh Ltd weer thuis in Schotland, in Cumbernauld, een nieuwe stad die in 1956 is gesticht om de bevolkingsgroei van Glasgow op te vangen.

De oerklassieke Mackintosh-regenjassen zijn nog altijd rubberized en met de hand gemaakt. Ter plaatse.

De nieuwe eigenaars hebben het merk omgevormd tot een chic, kleurrijk modemerk, met ateliers die ook voor Louis Vuitton, Gucci, Hermès, Yamamoto, Balenciaga en Yves Saint Laurent regenwerende outfit produceren.

(Zie ook: luchtband, elektrische motor)

nl_NLNederlands