Chemotherapie

‘Hier zijn mijn vrienden, de kleurstoffen, zij zullen me nooit in de steek laten’

Paul Ehrlich (Strehlich, 14 maart 1854 – Bad Homburg, 20 augustus 1915)

Hoe de zoon van een Silezische herbergier en likeurstoker zich als student geneeskunde liet verleiden door de effecten van de nieuwe chemische kleurstoffen op het menselijk weefsel, wat er na vele jaren toe leidde dat hij een chemisch preparaat tegen syfilis ontwikkelde, het eerste chemotherapeutisch middel, en zo de woede van vele Duitsers wekte, omdat syfilis nu eenmaal een straf van God was, die mocht je niet tarten met het neutraliseren van zijn straffen.

De gevoelige arts werd vermalen door publieke aanvallen, processen en krantenartikelen die in 1915 tot zijn vervroegde dood leidden, althans volgens zijn vrouw, want hijzelf had die dood ook wel fors in de hand gewerkt.

Berlijn, de hoofdstad van Pruisen, wordt na de Frans-Duitse oorlog van 1870/1871 de hoofdstad van het nieuwe Duitse keizerrijk. In een verbeten strijd met het Parijs van Louis Pasteur explodeert in die dagen de aandacht voor het wetenschappelijk onderzoek.

Veel wijst erop dat de grote ziekten die de mensheid eeuwen hebben geteisterd, eindelijk – zuiver wetenschappelijk – kunnen worden overwonnen.

Wetenschappers worden helden. Tientallen bekende ‘microbenjagers’ werken dag en nacht, op zoek naar de verwekkers van die ziekten en vervolgens naar middelen om ze te bestrijden. De helden van de jonge natie rivaliseren onder elkaar, en vormen blok tegen hun Franse collega’s.

Joods zijn in die patriottische omgeving is geen voordeel: op wachtlijsten blijven Joden onderaan staan, ze krijgen de mindere baantjes, ze worden gepasseerd of langere tijd in de wachtkamer van ‘privéleraar’ gestopt.

De Joodse artsen en microbiologen compenseren dit door hun inzet; vanwege de domme baantjes hebben ze meer tijd voor eigen onderzoek, kunnen ze zich beter specialiseren. Ze knokken om erbij te horen, om aanvaard te worden; ze zijn heviger patriotten dan de Duitsers zelf; ze werken langer en harder.

Paul Ehrlich, van Joodsen huize, is een solitair, een monomane man, alleen geïnteresseerd in zijn onderzoek, met nauwelijks aandacht voor de wereld rondom hem. ‘Ik ben een buitenstaander op het vlak van godsdienst, politiek en andere kwesties’, zegt hij tegen zijn biografe.

Ook hij doorloopt de hele scala van vernederingen. Jarenlang werkt hij onbezoldigd, op kosten van zijn welgestelde vrouw. Later kan hij met de financiële steun van zijn schoonvader een klein privélaboratorium opzetten. Hij ziet in zijn verbeelding wat chemie, biologie en geneeskunde verbindt.

En weet al vroeg hoe revolutionair dit is. Koppig, zwijgzaam zet hij door. Als arts voelt hij zich niet geroepen om zijn leven alleen maar aan ziekbedden door te brengen, als onderzoeker heeft hij niet de ambitie om te doceren.

Tot hij uiteindelijk steun vindt en de leiding krijgt over twee grote onderzoeksinstituten, die hun krachten kunnen meten met het Institut Pasteur in Parijs en het Rockefeller Institute in New York. En hij wint de Nobelprijs voor Geneeskunde, bijna zelfs een tweede.

Dan pas ontwikkelt hij de chemotherapie – een term die hij zelf bedenkt – én het eerste antibioticum uit de geschiedenis. ‘Geduld, Geschick (vaardigheid), Geld und Glück moet een onderzoeker hebben’, is een van Ehrlichs favoriete uitspraken.

Hij verwerft het allemaal. Maar voor een hoge prijs.

Ehrlich wordt in 1854 geboren in Strehlen (nu de Poolse stad Strzelin) bij Breslau (vandaag Wroclaw), de grootste stad van Silezië. Zijn vader is een herbergier die ook een kleine likeurstokerij bezit.

Zijn wetenschappelijke interesse wordt gewekt door een neef van zijn moeder, een bekende patholoog die hem door een microscoop naar lichaamscellen en de eerste chemische kleurstoffen laat kijken: de schok van zijn leven. Elke kleurstof veroorzaakt in het menselijk weefsel een eigen kleuring.

Hoe is dit mogelijk?

Hij studeert vanaf 1872 in Breslau en Straatsburg, waar zijn werktafel tot ieders verbazing geleidelijk met vlekken in alle kleuren bedekt raakt.

Hij weet dan al precies wat hij wil: ‘Succes in de wetenschap veronderstelt dat je in niet al te veel wateren vist’, en ‘Ik vroeg nooit wat er op dat moment gaande was. De onderstroom moet je onderkennen, dat is de hoofdzaak.’

Ehrlich studeert vervolgens in Freiburg en weer in Breslau. Het microscopische kleuren wordt aan de universiteit van Breslau zeer fanatiek bedreven.

De grote industriële vooruitgang hangt duidelijk samen met de reusachtige ontwikkeling van de anilinefabricatie van die dagen, bij BASF, Bayer, AGFA en Hoechst. ‘De opperkleurder van het laboratorium’, aldus een tijdgenoot, ‘was de 22-jarige Paul Ehrlich, die ononderbroken – met nerveuze ijver – aan het werk was.

We lachten hem uit omdat hij altijd met blauwe, gele, rode en groene vingers tussen ons rondliep.’

Of: ‘Ehrlich, die geniale zonderling, liep door het laboratorium met handen die tot aan de polsen gekleurd waren, alsof hij in talloze verfpotten had gezeten.’ Ehrlich raakt gefascineerd door de relatie tussen bepaalde kleurstoffen en bepaalde lichaamscellen.

Waarom hechten bepaalde kleurstoffen zich alleen aan bepaalde celelementen? De kleurstoffen worden voor hem reisgidsen door het geheimzinnige landschap van de cellen.

In Breslau ontmoet Ehrlich in 1876 voor het eerst Robert Koch, een eenvoudige plattelandsarts die erin slaagt te bewijzen dat elke infectieziekte door een welbepaalde parasiet wordt verwekt.

Ehrlich doctoreert in 1878, 24 jaar oud, met Bijdragen tot de theorie en de praktijk van de kleuring van weefsels. Als jonge arts heeft hij een enorme kennis van chemie opgebouwd.

Geneeskunde en scheikunde komen in die dagen tot een spectaculair bondgenootschap en Ehrlich is een exponent van die tijdgeest. Dat jaar nog zet de directeur van het Berlijnse Charitéziekenhuis hem aan het werk. De Charité geniet grote faam.

Studenten uit de hele wereld komen afgezakt naar het bruisende Berlijn, dat dan ongeveer een miljoen inwoners telt.

Maar de voorraad farmaceutica is beperkt. Je hebt kinine voor malaria, kwikzilver tegen syfilis, opium tegen pijn, en digitalis (het gif van het vingerhoedskruid) voor de behandeling van hartkwalen. Niemand weet precies hoe ze werken.

De infectieziekten, de grote epidemieen zoals de pest, cholera, vlektyfus en tyfus, flakkeren telkens opnieuw weer op. Niemand weet waar ze vandaan komen of hoe ze weer verdwijnen. Wondinfecties lopen vaak dodelijk af.

Chronische kwalen zoals tuberculose of syfilis zijn wijdverbreid. In 1879 was er nog een grote pestepidemie in het Russische Astrakan geweest. Hoe snel kon die met de verkeerde wind Berlijn bereiken? Nog in de jaren tachtig van die eeuw eist cholera in Europa 250.000 mensenlevens.
Paul Ehrlich woont zoals alle assistenten in een kamertje in de Charité zelf, een paar vierkante meter groot.

Hij beschikt over een klein laboratorium waar hij zich met zijn kleurtechnieken op de vorm en bouw van de cellen concentreert, met name die van de rode en witte bloedlichaampjes. Door het bloed in zo dun mogelijke laagjes te laten drogen, weet hij snel de structuur ervan bloot te leggen.

Ehrlich aan zijn Amerikaanse vriend Christian Herter: ‘Geluk en toeval spelen natuurlijk bij alle experimentele onderzoeken een belangrijke rol.

Zo had ik aan een toeval de ontdekking van de fixatie van rode lichaampjes te danken; in mijn kleine laboratorium waren de preparaten op het deksel van de kachel gelegd, omdat er voor het overige geen plaats meer was.

Als ik de dag daarna met de kleuring ervan begon, kreeg ik de heerlijkste beelden te zien, doordat de meid, die de plaatjes niet had gezien, de kachel zoals altijd had ontstoken.’ Een bezoeker: ‘Zijn tafel, waarop een microscoop stond, was compleet met microscopische bloedpreparaten overdekt.

Afgezien van Ehrlich kon niemand daar zijn weg in vinden.’

Robert Koch arriveert in Berlijn in 1880, twee jaar na Ehrlich. Het ‘jagen op microben’ gaat dan echt van start. Koch wordt Ehrlichs grote inspirator, een man van wie hij zowel op het werk als thuis een foto aan de muur heeft hangen.

Koch heeft maar één doel voor ogen: de verwekker van tuberculose te vinden. In 1881 injecteert hij de eerste twee Guineese biggetjes met tuberculeus materiaal.

Pas bij het 271ste preparaat ziet hij ‘de kleine, slanke, licht gekromde staafjes’. Op 24 maart 1882 maakt hij in kleine kring zijn ontdekking bekend. Onder de aanwezigen is Paul Ehrlich.

Later zegt Ehrlich daarover: ‘Die avond is mij altijd als mijn grootste wetenschappelijke belevenis bijgebleven.’ Koch heeft de tuberculosebacil met kleur zichtbaar kunnen maken, weliswaar zeer zwak. Ehrlich, de grote kleurenexpert, komt hem snel te hulp.

In datzelfde jaar 1882 verlooft Ehrlich zich met Hedwig Pinkus, dochter van een welgestelde Silezische textielindustrieel die hem zijn hele leven financieel zal steunen. Vrienden vragen zich af wanneer hij de tijd kan hebben gehad om een vrouw te leren kennen.

Hij trouwt in 1883. Hoewel hij dicht bij de Charité woont, laat hij zich per rijtuig brengen. De weg te voet afleggen, ziet hij als tijdverlies.

Hij verwaarloost zijn gezondheid. Onder het ontbijt leest hij zijn post, maakt hij zijn eerste notities voor het laboratorium en rookt de eerste van twintig tot vijfentwintig dikke sigaren, zijn dagrantsoen. Hij is vergeetachtig, het prototype van de verstrooide professor.

Dat gaat zover dat hij zichzelf briefkaarten schrijft om bepaalde taken niet te vergeten.

In 1883 breekt in Egypte een grote cholera-epidemie uit. De laatste epidemie in Duitsland, met 160.000 doden, is dan nog maar zeventien jaar achter de rug.

De Franse scheikundige Louis Pasteur – een Duitslandhater, permanent in competitie met de Berlijnse ‘microbenjagers’ – stuurt overhaast zijn beste mannen naar Egypte om er de verwekker van cholera op te sporen.

Nog voor de Fransen mislukken – een van hen overlijdt ter plekke – stuurt ook de Duitse overheid haar knapste bacteriologen, maar tegen de tijd dat Koch en zijn assistenten in Egypte arriveren, is de epidemie weggeëbd.

Koch trekt verder naar India waar hij in de lichamen van duizenden doden op zoek gaat naar ‘materiaal’.

En hij ontdekt de duivelse bacterie: ‘Ze lijkt op een komma.’ Als Koch in 1884 via Egypte naar Berlijn terugkeert, wordt hij als een zegevierende veldheer onthaald: opnieuw heeft Duitsland Frankrijk verslagen.

Zelf tuberculose

Dat is de nerveuze sfeer waarin Ehrlich terecht is gekomen. Terwijl de ‘microbenjagers’ successen boeken, werkt hij voort aan zijn kleurenanalyses van bloedcellen. Ehrlich ontdekt dat met bepaalde kleurstoffen de intensiteit van zuurstofopname van cellen of organen kan worden achterhaald.

Voor die studie krijgt hij dan al de titel van buitengewoon hoogleraar.

Maar in 1885 overlijdt onverwacht Frerichs, de hoogleraar die hem naar de Charité heeft gehaald, zijn beschermer, de man die als eerste zijn talent heeft onderkend.

De nieuwe directeur begrijpt niets van Ehrlichs werk; hij wil de jonge arts liever aan een ziekbed zien staan dan in een laboratorium met zijn kleurstoffen zien stoeien. Ehrlichs relatie met de leiding van de Charité verslechtert zozeer dat hij wanhopig wordt.

In een autobiografische schets schrijft hij later: ‘Als ik het niet meer zag zitten, begaf ik mij naar een kast in mijn kleine laboratorium, waar zich de talloze glazen met kleurstoffen bevonden, en zei tegen mezelf: “Hier zijn mijn vrienden, zij zullen me nooit in de steek laten.”’

Bij een toevallig onderzoek van zijn eigen speeksel ontdekt Ehrlich in 1888 de hem zo vertrouwde tuberculosebacillen. Hij schrijft de ziekte toe aan de uiterst onhygiënische toestanden in het ziekenhuis.

In september neemt hij ontslag en hij vertrekt met zijn vrouw voor een lange reis naar het zuiden, naar de zon, om zijn longen te redden: via het Gardameer en Napels reizen ze naar Caïro en Luxor; een jaar later keren ze via Malta en Sicilië terug.

Hij wil niet meer naar de Charité en hoopt op een leerstoel aan de universiteit.

Vijftien jaar lang zal hij die niet krijgen – duidelijk om antisemitische redenen, stellen biografen later.

Met de steun van zijn schoonvader richt Ehrlich in het Berlijnse stadsdeel Steglitz een klein privélab op waarin hij fundamenteel onderzoek naar immuniteit tegen gif van planten verricht. Hij werkt verder aan de relatie tussen kleurstoffen en zenuwcellen en de mogelijke therapeutische werking.

De immunologie, de leer van de natuurlijke afweerkrachten van het lichaam, houdt omstreeks 1890 in de westerse wereld duizenden geleerden, medici en natuurwetenschappers, in haar ban.

Robert Koch, inmiddels hoofd van een nieuw Instituut voor Infectieziekten, maakt op een artsencongres in augustus 1890 bekend dat hij misschien wel een middel tegen tuberculose heeft ontwikkeld, tuberculine. Uit de hele wereld reizen patiënten, vooral kapitaalkrachtige, naar Berlijn.

Velen overlijden onderweg, sommigen zitten gewoon dood op de trein. Maar de grote doorbraak blijft uit. Ehrlich krijgt het toezicht op een tb-ziekenhuis van 150 bedden in het stadsdeel Moabit en sluit zijn privélab.

Hij weet Kochs doseringen te verfijnen zodat deze hem in juli 1891 op zijn beroemde Instituut te werk stelt. Onbezoldigd weliswaar.

Een van zijn toenmalige collega’s schrijft later: ‘Als onder grote mannen al een vergelijking mogelijk is, dan moet ik zeggen dat Paul Ehrlich de champagne onder de wijnen was. Hij bruiste van de schitterende ideeën en had een uitgesproken visie op de toekomst van de geneeskunde.’

Toonaangevend in Kochs Instituut voor Infectieziekten is in die tijd Emil Behring, die het idee opvat om een lichaam met chemicaliën te conserveren, zoals je een ham met roken tegen bacteriën beschermt. Samen met de Japanner Kitasato had Behring eind 1890 een antitoxine tegen difterie ontwikkeld.

Aan difterie sterven in die tijd alleen in Duitsland 45.000 kinderen per jaar. Behring heeft ook een lucratief contract met het chemische bedrijf Hoechst afgesloten om alle informatie te leveren waarmee Hoechst het geneesmiddel op grote schaal kan produceren.

Maar Behring is scheikundig niet voldoende onderlegd om zijn antitoxine met precieze concentraties te produceren. Ehrlich kan dat wel. Hij intensifieert het serum, zet een standaard op en kan zo aanspraak maken op een deel van het patent.

Elke verpakking vermeldt overigens het patent ‘Behring-Ehrlich’, maar Behring legt hem in de luren en Ehrlich krijgt geen pfennig van de licentiegelden. Behring verdient via Hoechst een fortuin met het serum. Omgerekend in een hedendaagse munt miljoenen euro’s.

De twee vrienden zullen elkaar nooit meer zien. Ehrlich: ‘Ik hielp hem in het zadel en hij sloeg me neer.’

Begin 1895 kent Friedrich Althoff, de almachtige directeur van het ministerie van Onderwijs en Medische Kwesties, de officiële controle op de kwaliteit van alle in Duitsland geproduceerde difterieserums toe aan de lab-afdeling van Paul Ehrlich.

Die controle blijft tot aan zijn dood onder zijn leiding. En Althoff wil meer. Hij wil voor Ehrlich een onafhankelijke positie creëren.

Het door Ehrlich geleide controlestation ziet hij als een tijdelijke oplossing. Dus wordt op 1 juni 1896 in Steglitz een apart instituut opgericht: het Instituut voor Serumonderzoek en Serumcontrole. Leiding Paul Ehrlich.

Het ‘instituut’ bestaat uit twee kleine vertrekken die tevoren als bakkerij en schuur dienst hebben gedaan. Ehrlich: ‘Klein – aber mein.’ En: ‘In geval van nood kan ik ook in een schuur werken. Ik heb alleen een kraan, een vlam en wat vloeipapier nodig.’

Ehrlich is gefascineerd door Behrings difterieantistof en probeert de werking ervan te verklaren.

Hij concludeert dat een bijzondere hechtgroep zich – zoals sleutel en slot – met de toxinemolecule en de daaraan beantwoordende receptor van de lichaamscel verbindt, om daar zijn gifwerking te ontplooien.

De lichaamscel reageert op zulke verbindingen door het vormen van almaar nieuwe receptoren in het bloed.

Receptoren zijn te vergelijken met uitgestrekte armen, klaar om te ontvangen. ‘In het bloed’, aldus Ehrlich, ‘verbinden zich stof en antistof zonder dat de lichaamscel zelf wordt bereikt of beschadigd.’

Dat is het principe van chemotherapie. De antilichamen moeten een specifieke verwantschap met het gif bezitten – drugs werken niet als ze niet verbonden worden.

Schrijft een expert: ‘Het effect van Ehrlichs gedachtegangen ten tijde van de formulering ervan, was zeer krachtig en kan alleen vergeleken worden met het effect van de eerste succesvolle toepassing van Flemings penicilline in 1942, die een lawine van antibiotica veroorzaakte.’ In 1902 schrijft Ehrlich: ‘Ik heb me in de voorbije jaren ingespannen om de chemische theorie van de werking van gif en antigif te verspreiden en mag wel de verdienste opeisen dat die chemische visie op grote schaal ingang heeft gevonden.’

Maar het wondermiddel blijft voorlopig een theorie. Vooral vanuit Frankrijk – hoe kan het anders – maar ook uit Wenen en München voelt hij felle tegenstand. Ehrlich is echter een harde strijder; hij voert campagne, hij bewerkt collega’s en wetenschappelijke vrienden.

Hij publiceert de ene tekst na de andere. ‘Wie niet voor mij is, is tegen mij’, zo zou je zijn strijd kunnen samenvatten.

Een vleugje wraak op Behring is nooit veraf: ‘Kijk maar hoever hij zonder mij is geraakt.’ Nauwelijks heeft Ehrlich zich in Steglitz gevestigd of de vraag komt of hij met zijn seruminstituut naar Frankfurt wil verhuizen en er tegelijk een Instituut voor Experimentele Therapie wil oprichten.

In Frankfurt regeert burgemeester Dr. Franz Adickes, die van zijn stad een universiteitsstad wil maken. Het binnenhalen van losstaande instituten is de eerste stap.

Overigens is Marburg, waar Emil Behring zijn laboratorium heeft, vlakbij, net zoals de gebouwen van Hoechst, de producent van de difteriesera die Ehrlichs instituut moet controleren.

In de tweede helft van 1896 komen Adickes en Althoff tot een akkoord: stad en rijk leveren samen de nodige fondsen. De bouw van het nieuwe instituut in de Sandstrasse in Frankfurt en de rekrutering van het personeel nemen twee jaar in beslag.

Ehrlich is opgetogen dat hij Berlijn kan verlaten: hij is de ruzies en rivaliteiten tussen de geleerden – vaak met Behring als boze genius – meer dan beu.

En Koch, zijn geestelijke vader en lichtend voorbeeld, verblijft haast nooit nog in Berlijn, als ‘microbenjager’ reist hij de wereld af. Bovendien heeft de medische faculteit Ehrlich vijftien jaar lang niet als kandidaat voor een leerstoel voorgesteld.

De ene golf van antisemitisme volgt op de andere. Frankfurt wordt de stad van zijn grote successen. Hij is 45 jaar, in de kracht van zijn leven; zijn vrouw 35, zijn dochters zijn 15 en 13.

Weg uit Berlijn

In de herfst van 1899, vlak voor de eeuwwisseling, kan zijn Koninklijke Instituut voor Experimenteel Onderzoek plechtig worden geopend. De instelling heeft om te beginnen de verantwoordelijkheid over de kwaliteit van alle serums die onder staatscontrole staan.

Het moet ook ondersteunende controles leveren in dienst van de openbare hygiëne, de ziekenhuizen en de artsen van de stad Frankfurt. En ten slotte verbindt Ehrlich er zich toe het onderzoek naar immuniteitskwesties voort te zetten.

Het is vooral op dit laatste gebied dat hij alle registers opentrekt, zodat hij enkele jaren later al geprezen wordt voor: ‘De onoverzichtelijke reeks nieuwe onderzoeksgebieden die hij heeft geopend, en die straalsgewijs naar alle kanten buitengewone resultaten opleveren.’ In 1903 richt hij een aparte kankerafdeling op, de eerste plek ter wereld waar kankeronderzoek Grossbetrieb is, grootschalig wordt aangepakt.

Bezeten

Ehrlich werkt weer als bezeten. Studenten komen van heinde en verre.

Sir Henry Dale, een van Ehrlichs Britse medewerkers in de jaren 1903/04, schrijft: ‘Iedereen die in die jaren Ehrlich bezocht, werd na een kort maar hartelijk welkom meteen meegesleept in een wilde stroming van opgewonden uiteenzettingen over Ehrlichs jongste vondsten en theorieën, rijkelijk geïllustreerd met kleurstofdiagrammen op om het even welk beschikbaar oppervlak, zodat de bezoeker, ook al ligt zijn eigen interesse en werk in verwant wetenschappelijk onderzoek, zeer snel het gevoel krijgt dat de grond onder hem wegzakt en hem niets anders rest dan berustend de vloed van woorden over zich heen te laten gaan.’

Honderden kleurpotloden, meestal in blauw en rood, maar ook in andere kleuren, zitten klaar voor gebruik, in alle zakken van al zijn jassen en vesten, liggen op zijn bureau, in alle laden, zowel thuis als in het instituut.

Ze moeten speciaal op een bepaalde lengte worden gesneden zodat hij ze in de holte van zijn hand kan houden. Zo kan hij impulsief op om het even welk oppervlak beginnen te tekenen.

Dat kan op het hagelwitte tafellaken van de gastvrouw zijn, op de manchetten van het hemd van zijn gesprekspartner, op de deur van elk huis, binnen of buiten, op de kasten in zijn laboratorium, op de vloer – even het vloerkleed weggetrokken.

Of op de schoenzool van een medereiziger in een treincoupé op weg van Frankfurt naar Berlijn, zoals een van hen getuigde. Een hoogleraar vertelt hoe Ehrlich ooit voor het ‘visualiseren’ van zijn theorieën in een restaurant de ene ansichtkaart na de andere voltekende.

Op het einde van zijn uiteenzetting had hij meer dan vijftig stuks gebruikt, die hij bij de kelner netjes afrekende.

Toverkogels

In de nieuwe eeuw wordt Ehrlich vaak voor lezingen in het buitenland uitgenodigd. In 1900 bijvoorbeeld door de Royal Society in Londen. Van dan af werken in Frankfurt steevast, en vaak voor langere tijd, Britse geleerden. Zelfs Amerikanen, Italianen en Japanners vinden hun weg.

Ehrlich spreekt in Parijs, Kopenhagen, Brussel en nog twee keer in Londen, waar hij Alexander Fleming leert kennen, de man die later penicilline ontdekt. In 1904 wordt hij uitgenodigd in Chicago, waar hij een eredoctoraat krijgt.

Hij maakt een tournee via de universiteiten van New York, Detroit en Baltimore. En altijd zijn de zalen packed to the doors. Zo bouwt hij gaandeweg een groot buitenlands netwerk op.

Ehrlich is ervan overtuigd dat de serumtherapie, de antilichaamtherapie, ideaal is tegen infectieziekten. Hij stelt vast: ‘De antilichamen zijn in zekere zin toverkogels die hun doel zelf opzoeken zonder het organisme te beschadigen.

De weg van de immunisering moet op alle andere therapieën voorrang krijgen.

Jammer genoeg zijn er talloze infecties waarbij het organisme om verschillende redenen niet genoeg van die toverkogels produceert om de verwekkers klein te krijgen. Zo bijvoorbeeld grotere verwekkers, protozoën, oerdiertjes, die verantwoordelijk zijn voor malaria of de slaapziekte.

In al die gevallen moet men proberen de parasieten in het lichaam met chemische middelen te doden. Op die manier komt in plaats van de serumtherapie de chemotherapie. Men moet leren chemisch te mikken.’

De steenrijke weduwe van de Frankfurter industrieel Georg Speyer, die aan kanker overleden is, schenkt het instituut van Ehrlich in 1904 een fortuin, een miljoen goudmark, om een nieuw gebouw, een nieuw instituut met de naam Georg-Speyer-Haus op te richten, specifiek voor het onderzoek naar de chemotherapie van infectieziekten.

Het gebouw kan in september 1906 worden ingehuldigd.

Syfilis

Syfilis is een mensenziekte, maar in 1903 slagen twee medewerkers van het Pasteurinstituut er toch in die ziekte op apen over te dragen, een voorwaarde om daadwerkelijk proeven te kunnen uitvoeren.

Begin 1905 ontdekt een van de Charité-onderzoekers in Berlijn eindelijk de verwekker van syfilis, een spirocheet: ‘Een zeer fijn, zeer bleek, bijna onzichtbaar schroefje.’

En een jaar later ontwikkelt Ehrlichs goede vriend von Wassermann de eerste bruikbare syfilistest. Zo wordt ook Ehrlichs interesse voor syfilis opnieuw gewekt. Italiaanse oud-studenten slagen erin konijnen (via de ooghoeken, later via het scrotum) te besmetten om het onderzoek op gang te brengen.

Op basis van atoxyl, een arseenhoudend middel, gaat hij aan het werk. Arseenhoudende preparaten zijn veelbelovend: het minder scherp maken ervan, het afzwakken van het gif, lukt stap voor stap.

Blöcke

Ehrlich heeft tegen die tijd in zijn twee instituten een enorme ploeg onderzoekers en laboranten in dienst, en personeel om een halve dierentuin te onderhouden, dieren te zoeken en te kweken.

Om al die mensen efficiënt te laten werken – individueel aan te sturen – heeft hij een uniek systeem ontwikkeld.

Elke avond schrijft hij voor elke persoon een specifiek gekleurde fiche (in zijn eigen taaltje een block geheten, van blocnote) waarop vereld staat welke proeven de laborant die dag moet uitvoeren, vergezeld van allerlei codes die alleen Ehrlich begrijpt. (Ook Ehrlichs onleesbare geschrift blijkt elke dag een voorwerp van onderzoek.)

Al die genummerde fiches laat hij dagelijks kopiëren en ’s anerendaags in de ochtend afleveren. Hijzelf behoudt het overzicht. In de loop van de dag bezoekt hij iederen om de resultaten te bespreken.

Ehrlich werkt volens zijn medewerkers uiterst onorthodox; zijn aanijzingen staan haaks op alle gangbare procedures. En: ‘Hij was niet gewend zich traag in een enkele riching te bewegen.’

Mensen die niet meedraaien in dit systeem, of die kritiek hebben, wekken zijn grote woee op en blijven nooit lang in dienst. Niet alle onderoekers houden dit vol. Op zeker ogenblik gaan twee van zijn knapste medewerkers ervandoor.

Anderzijds bewonderen velen zijn goed humeur en zijn grenzeloos optimisme. Zelfs aanhoudende tegenslagen maken hem niet moedeloos.

Hij geeft iedereen altijd hoop.

Hij schrijft dagelijks Karikatuur van Ehrlich: elk flesje een nieuw experiment ook fiches met opdrachten voor zichzelf en voert permanent proeven uit in zijn kleine laboratoriumvertrek, een ruimte die volledig met reageerbuisjes is gevuld en waar hij een voorraad bijzondere chemicaliën heeft opgeslagen.

Zijn hele leven werkt hij alleen maar met bunsenbrander, reageerbuisjes en vloeipapier, zoals in oude tijden. En hij is daar trots op.

Professor Bechhold, die jarenlang met hem samenwerkte, schreef achteraf: ‘Er stonden in zijn laboratorium duizenden flesjes met chemicaliën, waartussen alleen hij zijn weg kende.

Schetsen in alle kleuren waren op tafels, stoelen en op de vloer te zien en vooral de muren en deurlijsten waren met tekens en chemische formules overdekt. Wat ik schilder is het oerbeeld van wanorde. En toch wist hij te ordenen, te organiseren zoals geen tweede.

Bij het kankeronderzoek ging het erom de verschillende kankerstammen op duizenden muizen en ratten over te dragen, ze gespreid over honderd generaties of meer in te enten en toch het overzicht te bewaren. Ook daar slaagde Ehrlich in.

Zoals hij ook nooit het overzicht verloor over het enorme feitenmateriaal dat hem uit de eigen laboratoria en klinieken toestroomde.’

Voor hun werk op het vlak van de immuniteit krijgen Ehrlich en de Rus Ilja Metsjnikov, die voor Pasteur in Parijs werkte, in 1908 samen de Nobelprijs voor Geneeskunde. Daarmee houdt het Nobelcomité in Stockholm de Duits-Franse rivaliteit mooi in evenwicht.

Ehrlich werkt verder aan zijn onderzoek naar syfilis. De arseenverbinding 306 is veelbelovend. Preparaat 418 nog meer. Hij oefent geduld. Zeer planmatig gaat Ehrlich door, ondanks alle twijfels die in zijn omgeving ontstaan.

Hij blijft optimistisch, hamert erop dat hij bewust oogkleppen opzet en niet in te veel wateren wil vissen: ‘Dat is het geheim van het succes.’

Sigaren

Carl von Noorden, hoogleraar en een bekende internist en specialist voor stofwisselingsstoornissen, is in die jaren Ehrlichs ‘huisdokter’. Ehrlich lijdt inmiddels aan diabetes en arteriosclerose.

In zijn dagboeken uit de jaren 1909/1910 schrijft von Noorden dat het onmogelijk was met zijn patiënt over zijn gezondheid te praten. ‘Binnen de kortste keren was hij weer over zijn werk bezig, zijn arseenverbindingen.’ Ehrlich rust feitelijk nooit, hij werkt ’s nachts in bed en ’s ochtends aan de ontbijttafel.

Hij eet onregelmatig of helemaal niet, en beweegt zich uitsluitend per taxirijtuig. Alleen in de passage tussen zijn twee instituten, die pal naast elkaar liggen, krijgt hij frisse lucht binnen.

Hij rookt bovendien al sinds zijn beginjaren in Berlijn 20 tot 25 zware havanna’s per dag. Een kistje. Dat wordt elke dag door een tabakhandel uit de binnenstad geleverd.

Ononderbroken, van bij het ontbijt tot in de slaapkamer, rookt Ehrlich zijn dikke sigaren. ‘Als ik opgewonden ben, brengen ze me rust en als ik mat ben, dan wekken ze me op’, zegt hij in een kranteninterview.

Altijd heeft hij zo’n kistje onder de linkerarm, waar hij ook gaat of staat, zeker op reis.

Bij zijn aankomst in Stockholm voor de Nobelprijshuldiging in december 1908 heeft hij zelfs twee kistjes onder de arm. ‘Zal ik u hiervan meteen bevrijden?’, zegt zijn gastheer op het perron. ‘Je mag van mij alles hebben, behalve die twee kistjes’, antwoordt hij al lachend.

Ehrlich leeft ongezond en zijn hooggeleerde ‘huisarts’ staat machteloos, net zo goed als Ehrlichs vrouw.

De ijverige Japanner

In maart 1909 arriveert in het instituut een nieuwe Japanse onderzoeker, de 26-jarige Sahachiro Hata. Hij blijkt voor Ehrlich de gedroomde medewerker te zijn. In hoog tempo en tijdens lange werkdagen voert hij alle commando’s uit. Het onderzoek gaat met sprongen vooruit.

Op 2 juni 1909 komt de doorbraak, preparaat 606 is een schot in de roos. Hata test het preparaat eerst op vogels, later uitgebreid op muizen en ratten. Op 6 juni op konijnen met een syfilitische hoornvliesontsteking. Voor het eerst blijven alle ongewenste nevenverschijnselen weg.

Hoechst laat het middel op 10 juni 1909 patenteren.

Om het uit te testen stuurt Ehrlich het preparaat 606, dat de naam Salvarsan krijgt (reddend arsenicum) naar een beperkt aantal bevriende artsen. Op 18 april 1910 vertelt hij op een internistencongres in Wiesbaden voor het eerst publiek over de vorderingen die hij maakt.

Van dan af krijgt Ehrlich uit de hele wereld vragen om hulp. Syfilis is in zijn vroege fase dragelijk, maar elke zieke is doodsbenauwd dat de kwaal tot in de hersenen of het ruggenmerg doordringt. Het is niet zomaar een ziekte.

Omdat ze via geslachtsverkeer wordt overgedragen rust er een groot taboe op. Publieke schande en maatschappelijke uitstoting vormen voor de patiënt een permanente dreiging. Het woord syfilis zelf is taboe.

Vanaf 9 juli 1910 kan het uiterst complexe preparaat in het instituut in serie worden aangemaakt.

Nog altijd kiest de geduldige en voorzichtige Ehrlich voor wat vandaag monotoring heet: ‘We hebben een fundament, nu moeten we een huis bouwen.’ Zijn manier van werken leidt tot luid protest omdat hij de testende artsen zelf uitkiest.

Zodat syfilispatiënten alleen bij hen terecht kunnen en andere artsen hun patiënten verliezen. Niettemin wordt Ehrlich op een artsencongres in september 1910 in Koningsbergen uitbundig gevierd. Hij kan dan de balans van 10.000 gevallen overleggen.

Zijn uiteenzetting wordt voortdurend door massaal applaus onderbroken.

Binnen de kortste keren zijn in Frankfurt alleen voor de aanmaak van Salvarsan 55 medewerkers en drie chemici aan het werk. Samen produceren ze 12.000 tot 14.000 ampullen per dag. Tegen de tijd dat Ehrlich het product in december 1910 helemaal vrijgeeft, zijn al 30.000 syfilispatiënten behandeld.

Ehrlich eist van elke arts een verslag over het gebruik en de uitwerking van elke ampul. Hij verfijnt de samenstelling en de dosering van de injectievloeistof en de injectietechniek. En als er wat scheef gaat, zoekt hijzelf elk problematisch geval tot op de bodem uit.

Ook dat sloopt zijn gezondheid.

Licht en lucht vernietigen de kwaliteit van Salvarsan. Het luchtdicht verpakte poeder moet in gegarandeerd gedistilleerd water worden opgelost en snel worden toegediend.

Na slechte ervaringen met intramusculaire injecties schakelt hij over op intraveneuze injecties, hoewel in die tijd zeer weinig artsen daar ervaring mee hebben. Salvarsan werkt perfect bij ‘jonge’ syfilis’, maar heeft geen zin in een eindstadium.

Niettemin proberen veel artsen het ook dan nog, je weet nooit. En zo gebeuren er ongelukken en vallen er doden. Ehrlich vecht als een leeuw om elk geval, vecht om zijn reputatie.

Salvarsankrieg

Vanaf 1910 verschijnen in een bepaalde pers onafgebroken artikelen tegen Salvarsan en tegen Ehrlich persoonlijk. In Berlijn voert een bekende politiearts jarenlang campagne; hij slaagt er zelfs in een parlementaire vraag over de kwestie te laten stellen.

De hele tijd circuleren uit de lucht gegrepen cijfers van het aantal doden dat aan toediening van Salvarsan kan worden toegeschreven. Een Zwitserse dokter maakt even de rekening van wat hem de productie van Salvarsan zou kosten.

Bijna niets. Was Ehrlich misschien een vulgaire Joodse geldwolf? De man begrijpt van de complexe productie geen zier, niettemin geldt hij voor de vijanden van Ehrlich blijvend als een expert ter zake. Ehrlich is op dat punt zeer gevoelig, tot aan zijn dood blijft hij in het defensief.

Dachten de heren dat Salvarsan werd gebotteld zoals een brouwer zijn bier in flesjes doet? Had Hoechst de eerste 60.000 monsters niet gratis verspreid? En vloeien de aandelen in de winst die Hoechst uitkeert, niet integraal terug naar zijn onderzoeksinstituut?

‘Zoals de chirurg met een stalen mes snijdt, werkt de chemotherapeut met een chemisch mes. Iedereen weet dat bij een operatie al eens wat fout kan lopen’, schrijft hij. Christelijke kranten gooien het over een andere boeg: ‘Ehrlich maakt de zonde tegen het vlees ongedaan.

Onreine seksuele lust is tegen de wil van God, anders zou dit niet zo vreselijk bestraft worden.’

Vanaf 1911 komt het preparaat 914, Neosalvarsan, een mildere versie, op de markt. Het leven van Ehrlich is in die jaren 1912 en 1913 compleet aan Salvarsan gewijd. En de lof is nog veel groter dan de kritiek.

Uit de hele wereld stromen eerbetuigingen, ordes (11), lidmaatschappen van wetenschappelijke genootschappen (meer dan 80) en eredoctoraten (5, onder meer uit Oxford) toe.

Maar het meest vereerd is de chemische autodidact nog met het lidmaatschap van het Duitse Chemische Genootschap. Twee keer wordt hij ook voorgedragen voor een tweede Nobelprijs, die voor Scheikunde. In 1911 wordt hij op het nationaal fysicicongres (waar ook Einstein is) als spreker uitgenodigd.

In 1912 is hij hoofdspreker op de opening van het Kaiser-Wilhelm-Institut (waar ook Max Planck en Einstein zijn). De Sandstrasse in Frankfurt wordt in 1912 herdoopt tot Paul-Ehrlich-Strasse. En op een van zijn lezingen in Berlijn zit onder de toehoorders niemand minder dan keizer Wilhelm II.

In de loop der jaren wordt zijn instituut een soort bedevaartsoord. Niet alleen stromen de testverslagen toe uit Londen, New York of Melbourne, maar adellijke en vermogende syfilispatiënten willen alleen door Ehrlich worden behandeld, hoewel hij geen ziekenhuis ter beschikking heeft.

Zeker buitenlandse bezoekers zijn daarvan niet op de hoogte.

Prominenten die door Salvarsan genezen zijn, komen hem persoonlijk danken. En al wie naam en faam heeft in de medische wereld en Duitsland aandoet, komt bij de beroemde Ehrlich een kijkje nemen. Bizar is wel dat Ehrlichs kantoor compleet overdekt is met stapels boeken, tijdschriften en dossiers.

Alleen zijn persoonlijke stoel is vrij. Alle bezoeken worden dus rechtstaande afgelegd.

In januari 1914 brengt Ehrlich met zijn vrouw een privébezoek aan Parijs. Dr. Emery, een van de Franse Salvarsan-pioniers, leidt hem rond in een plaatselijk ziekenhuis.

Hij beschrijft Ehrlich als volgt: ‘Klein van stuk, mager, met weinig haar nog, een korte witte baard, perkamentachtige huid, zeer bleek, met blauwige adertjes in de grijze ogen; hij zag er tenger en kwetsbaar uit.’ Emery heeft dan drieduizend zieken met 25.000 injecties behandeld zonder dat een probleem is ontstaan.

Op 14 maart 1914 wordt Ehrlich zestig. Zijn geleerde vrienden en medewerkers proberen in een boek van bijna zevenhonderd bladzijden zijn verwezenlijkingen in kaart te brengen. Hij wordt geprezen als ‘de virtuoos in de kunst van de reageerbuisproef’, als ‘de geboren chemicus’.

Alle aanwezigen op zijn verjaardagsfeest schrikken hoe oud en dodelijk vermoeid hij eruitziet.

Hij lijkt eerder zeventig dan zestig. Ehrlich heeft op zijn lichaam roofbouw gepleegd. Nog altijd rookt hij zijn dagelijkse hoeveelheid sigaren, en blijft hij frisse lucht ontwijken.

Soms geeft zijn vrouw de koetsier wat extra drinkgeld om niet direct naar het instituut maar via een omweg door het stedelijk bos te rijden. Hij merkt er haast nooit wat van, zozeer is hij door zijn werk in beslag genomen.

In de lente van 1914 zijn al meer dan een miljoen mensen met Salvarsan behandeld. Maar in juni verplaatst de hetze tegen Ehrlichs persoon zich van Berlijn naar Frankfurt.

In die dagen ontstaat de vraag of prostituees op grote schaal met Salvarsan mogen worden behandeld, eventueel tegen hun eigen wil.

Uitgerekend in zijn eigen tuin, in Frankfurt am Main, publiceerde een nepjournalist in 1913 een verhaal waarin deze openbaart dat prostituees tegen hun wil als proefkonijnen voor Salvarsan worden gebruikt en dat daarbij al veel doden zijn gevallen.

De directeur van het Frankfurter ziekenhuis spant een proces aan. De gerechtelijke zitting, die op 8 juni 1914 plaatsvindt, krijgt landelijke aandacht. Heftige tegenstanders van Salvarsan – onder meer de Berlijnse politiearts – en voorstanders krijgen er het woord.

Ook Ehrlich zelf wordt opgeroepen. Uit het proces blijkt dat in het stedelijk ziekenhuis op dat ogenblik al 11.000 mannen en vrouwen, onder wie 1200 prostituees, met succes met Salvarsan zijn behandeld. Dat slechts in enkele gevallen nevenverschijnselen zijn opgetreden.

Dat wel degelijk één vrouw tegen haar wil is behandeld. Het overlijden van drie prostituees heeft een andere oorzaak. De journalist wordt wegens ernstige belediging tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld.

Ehrlich ziet er dagenlang zeer terneergeslagen uit, zeggen zijn vrienden. Hij vindt dat ‘natuurgenezers, vaccinatietegenstanders, kwakzalvers, antivivisectionisten en antisemieten’ tegen hem samenspannen. Zijn natuur is tegen al die vijandschap niet bestand.

De altijd aanwezige antisemitische ondertoon treft hem diep.

De Groote Oorlog

Enkele weken later, op 28 juli 1914, barst de Eerste Wereldoorlog los.

Of zoals de Britse minister van Buitenlandse Zaken Edward Grey het formuleert: ‘The lamps are going out all over Europe; we shall not see them lit again in our lifetime.’ Hoewel hij de oorlog pure waanzin vindt (‘Daar kan niets goeds van komen’) en zijn vele vrienden in Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten nu onbereikbaar worden, ondertekent Ehrlich op 4 oktober het roemruchte manifest An die Kulturwelt.

Een groep van 93 Duitse geleerden stelt daarin dat de oorlog aan Duitsland is opgedrongen, dat België het eens was met de inval, dat Leuven zelf schuld heeft aan de vernieling van de stad, dat het mooie stadhuis ongedeerd is gebleven en nog meer Duitse propaganda.

Veel bekende namen staan onder die brief, die van de grote natuurkundige Max Planck bijvoorbeeld, of de beroemde Nobelprijswinnaar Wilhelm Röntgen.

Het wekt geen verbazing dat de tekst door een Joodse intellectueel is geschreven: veel Duitse Joden willen graag ‘goede Duitsers’ zijn, superpatriotten. De brief zal de ondertekenaars nog lang na de oorlog door vele collega’s in de rest van de wereld zeer kwalijk worden genomen.

Tegen die tijd is de gezondheid van Ehrlich al uiterst slecht. Zijn vrouw zou blijven onderstrepen dat de publieke strijd rond Salvarsan te veel van zijn krachten had gevergd. Hij kan niet meer gaan of staan en eet nauwelijks nog. Het woeste sigarenroken zet hij stop.

Zijn knapste onderzoekers moeten in militaire dienst, de overigen produceren op grote schaal serums voor het leger.

Het wetenschappelijk werk in zijn laboratoria valt stil. Met Kerstmis 1914 krijgt hij een eerste lichte hartaanval.

In de lente van 1915 zit hij vaak urenlang in een witte korfstoel op het terras van zijn tuin in de stad en kijkt naar de natuur: de monomane onderzoeker die voor het eerst in zijn leven naar de vogeltjes kijkt. Op 17 augustus krijgt hij in een kuuroord in Bad Homburg een tweede hartaanval.

Drie dagen later is hij dood. Ehrlich is dan 61.

Ondanks de oorlog schrijft de Londense Times respectvol over de Duitse geleerde: ‘Ehrlich heeft nieuwe poorten van een tot dusver onbekende wereld ontsloten; op dit ogenblik is de hele wereld zijn schuldenaar.’ In Frankrijk klinkt Le Figaro bitterder: ‘Ehrlich heeft zich onteerd door de ondertekening van het manifest van de Duitse intellectuelen.

Heeft spijt om deze laaghartige handeling zijn einde versneld?’

De totale inflatie berooft mevrouw Ehrlich in 1923 van haar vermogen. In augustus 1938 moet ze nog meemaken hoe de nazi’s de Paul-Ehrlich-Strasse in Frankfurt van naam veranderen. Na de Kristallnacht einde 1938 raakt ze als Joodse moeilijk nog het land uit.

In 1939 kan ze naar Genève vluchten, in juli 1941 verlaat ze Europa voor de Verenigde Staten. Ze is dan 77.
Rond die tijd pikken twee onderzoekers het in 1928 ontdekte penicilline-antibioticum van Alexander Fleming weer op. In 1942 wordt de eerste patiënt behandeld. Penicilline is minder giftig dan Salvarsan en zal het in de syfilisbestrijding snel vervangen.

Fleming, die zich als erfgenaam van Ehrlich beschouwt en die als een van de eerste artsen in Groot-Brittannië Salvarsan heeft gebruikt, krijgt in 1945 op zijn beurt de Nobelprijs. En jawel, enkele dagen eerder kreeg Frankfurt opnieuw een Paul-Ehrlich-Strasse.

Ehrlich was het kind van een tijd waarin de opkomst van de eerste chemische fabrieken, de ontwikkeling van de celbiologie, het kleuren van cellen en de ontdekking van de infectieziekten samenvielen.

Omdat hij als Jood, en zelfs geassimileerde Jood, geen kans kreeg om in overheidsdienst carrière te maken, streefde hij naar onafhankelijkheid.

Hij vond op zijn pad twee grote beschermers: Frerichs, de directeur van de Charité, die hem alle ruimte gaf, en Althoff, de verlichte despoot aan het hoofd van het ministerie van Onderwijs en Gezondheid, die hem in Frankfurt met een eigen instituut installeerde.

Chemotherapie was een theoretisch concept, dat alleen in Ehrlichs verbeelding bestond. Ook daarom maakte hij altijd en overal zijn vermaarde tekeningen, een propagandamiddel als het ware. De grote wetenschappelijke tegenstand dwong hem tot het ultieme bewijsstuk: Salvarsan.

Door elke proef zelf te dirigeren en de werking van elke ampul te volgen, werkte hij zich letterlijk dood.

Dat deed ook zijn grote voorbeeld Robert Koch. Of een geleerde zoals Schaudinn, de ontdekker van de syfilisverwekker, die stierf aan een test op zichzelf. Want Ehrlich was geen uitzondering.

Dat radicale, de drang om tot het uiterste te gaan, zijn leven op te offeren voor de wetenschap, daaronder zat zeker ook iets patriottisch, de wil om de jonge Duitse natie de overwinning te brengen. En daar waren nogal wat Duitse Joden ontvankelijker voor dan vele andere Duitsers.

Hoe dan ook, een totaal uitgeputte Ehrlich was tegen de kritiek van de buitenwereld, gebaseerd op afgunst, onwetendheid, religieuze vooroordelen en vooral het extreme antisemitisme niet meer bestand.

Ehrlich en Sherlock Holmes: twee spoorzoekers

‘This was a lofty chamber, lined and littered with countless bottles. Broad, low tables were scattered about, which bristled with retorts, test-tubes, and little Bunsen lamps, with their flickering flames. There was only one student in the room, who was bending over a distant table absorbed in his work. (…) “I’ve found it! I’ve found it,” he shouted to my companion, running towards us with a test-tube in his hand.’
Uit A Study in Scarlet van Arthur Conan Doyle, 1887: Sherlock Holmes wordt voorgesteld aan de lezer.

Het was een hoog vertrek, boordevol met ontelbare flessen. Grote, lage tafels stonden her en der verspreid, bezaaid met retorten, reageerbuisjes en kleine bunsenbranders met hun flikkerende blauwe vlammetjes. Er was maar één student in het vertrek; hij zat over een wat verder verwijderde tafel heen gebogen en ging volkomen op in zijn werk. (…) “Ik heb het! Ik heb het!”, schreeuwde hij naar mijn metgezel, en hij holde naar ons toe met een reageerbuisje in zijn hand.’
– Uit Een studie in rood, van Arthur Conan Doyle, vertaling van Jean A. Schalekamp, 1964.

Uiterlijk leek Paul Ehrlich nauwelijks op Sherlock Holmes: hij was klein en Holmes groot. Ehrlich droeg een baard, Holmes was glad geschoren. Holmes rookte pijp en ook wel sigaren en sigaretten, Ehrlich alleen sigaren, weliswaar zeer veel.

Sherlock Holmes is als hij in Studie in rood uit 1887 aan de lezer wordt voorgesteld van beroep wel degelijk chemicus, hij werkt zelfs in een laboratorium van een ziekenhuis.

Hij is net bezig met het ontwerpen van ‘een onfeilbare methode om bloedvlekken te onderzoeken’, de Sherlock-Holmestest. Holmes’ handen zitten altijd vol inktspatten en vlekken van chemicaliën. Holmes’ onwetendheid was even opmerkelijk als zijn kennis.

Hij wist niet eens dat de aarde om de zon draaide. ‘Van mij mag ze om de maan draaien’, zei hij. Zijn vriend en assistent Dr. Watson klaagt erover dat hij in hoog tempo zeer uiteenlopende onderwerpen aanraakt. Holmes denkt alleen maar aan ‘de wetenschap der deductie en analyse’.

Watson noemt hem ‘een jachthond voor de vossenjacht’.

Paul Ehrlich werkt zijn hele leven in een laboratorium. Al wie hem gekend heeft, spreekt over zijn gekleurde vingers en handen. Ehrlich onderstreepte dat hij monomaan moest zijn, dat hij oogkleppen moest op hebben, dat een onderzoeker niet in veel wateren mag vissen.

Als een jachthond voor de vossenjacht? Bezoekers signaleerden dat hij in hoog tempo al te veel onderwerpen aanraakte. En hopeloos verstrooid was.

In cultuur was Ehrlich totaal niet geïnteresseerd. Hij had maar één pekelzonde: het lezen van Kriminalromane, met name de verhalen van Sherlock Holmes. En iedereen wist dat.

Een zonde die zwaar genoeg was om in 1905 in een autobiografische notitie voor een Amerikaanse collega op te nemen met de vermelding: ‘deductie’.

Ehrlich dweepte zozeer met Sherlock Holmes dat het de auteur Arthur Conan Doyle – ook een arts – ter ore kwam, zodat die hem zijn nieuwe boeken gesigneerd toestuurde – ‘With compliments to my great colleague’.

Er zat ook een gesigneerde foto bij, en die had Ehrlich op zijn studeerkamer aan de muur hangen, naast zijn andere idool, de bacterioloog Robert Koch.

Verrassend is ook dat Conan Doyle in 1890, toen het even leek alsof Koch een geneesmiddel tegen tuberculose had ontwikkeld, meteen naar een groot artsencongres in Berlijn afreisde. Waar bleek dat de vierduizend stoelen bezet waren, zodat hij Koch niet te zien kreeg.

Vanuit Berlijn schreef hij voor de Daily Telegraph een artikel waarin hij uitlegde dat alle geruchten over een tb-geneesmiddel zeer voorbarig waren. Wat ook klopte.

De schrijver Conan Doyle werkte tien jaar, van 1881 tot 1891, als huisarts, net als Dr. Watson in zijn verhalen.

Voor Sherlock Holmes stond Joseph Bell, een van zijn hoogleraren aan de universiteit van Edinburgh, model, omdat die voor het stellen van een diagnose altijd als een detective te werk ging.

Hoe dan ook, Paul Ehrlich ging zozeer in de Sherlock Holmesverhalen op dat hij ze ook driftig annoteerde, en er te pas en te onpas uit citeerde.

De dag dat in zijn instituut een diefstal was gepleegd en allerlei vermoedens werden geuit, legde hij iedereen trots het zwijgen op, want hij, Ehrlich, mocht zich na het lezen van al die detectiveverhalen toch wel een expert noemen.

Net zoals Conan Doyle, die vanwege zijn verzonnen held in het werkelijke leven in talloze opsporingskwesties betrokken raakte.

Nobelprijswinnaar Paul Ehrlich eigende zich zelfs Holmes’ uitspraken toe. In Ehrlichs biografie van Ernst Bäumler staat zijn uitspraak: ‘Ik kan me nooit herinneren of de aarde nu om de zon of de zon om de aarde draait.’ Holmes in Een studie in rood weet dat evenmin.

En als Watson daarover versteld staat en de relatie zon-aarde uitlegt, zegt Holmes: ‘Nu ik het weet, zal ik mijn best doen het weer te vergeten.’ (…) ‘Wat voor de duivel kan mij dat nu schelen?’ (…) ‘Als we om de maan draaien, zou dat geen cent verschil voor mij of mijn werk maken.’ Ehrlich in de biografie van Martha Marquardt: ‘Stapel geen kennis op die je nooit nodig hebt.’

Paul Ehrlich had met veel speurwerk, met veel deductie een nieuwe wetenschap ontwikkeld, de chemotherapie. Net zoals Sherlock Holmes, een wetenschappelijke speurder, ook van zijn kant de uitvinder werd van een nieuwe wetenschap, de criminologie.

’s Avonds na het eten vroeg Paul Ehrlich zijn vrouw vaak om op de piano wat populaire melodietjes te spelen.

In zijn geboortestadje Strehlen hadden zijn zussen die taak. ‘Bij die muziek’, zei hij altijd, ‘komen de beste ideeën in mij op.’ Paul Ehrlich hield alleen van populaire muziek, wat niet strookte met zijn stand als arts.

Op zekere dag had zijn vrouw hem toch naar een klassiek concert meegetroond.

Bij het buitenkomen liet hij zich ontvallen: ‘Dat waren twee onvergetelijke uren.’ Net toen zijn vrouw dacht dat ze hem eindelijk tot de betere muziek had bekeerd, voegde hij eraan toe: ‘Het is lang geleden dat ik me nog zo goed op mijn arseenprobleem heb kunnen concentreren.’

Ehrlich sprak vaak over de beelden die hij in zijn hoofd had: ‘Van elke chemische formule kan ik me in mijn geest een beeld vormen.’ Of hij begon te tekenen met de woorden: ‘Ik maak me daarvan het volgende beeld.’

Zijn beeld van de toverkogel is hiervan een mooi voorbeeld. Hij haalde die uit de romantische opera Der Freischütz van Carl Maria von Weber.

Daarin verkoopt een man zijn ziel aan de duivel in ruil voor een aantal toverkogels waarmee hij een scherpschuttertoernooi kan winnen en zo ook de hand van zijn grote liefde.

Voor Ehrlich werd die magic bullet een chemische verbinding die zelf de parasiet, en alleen die parasiet, in het lichaam opzocht en feilloos doodde.

Ehrlich schreef zijn vriend professor Christian Herter in New York: ‘Ik heb een speciale gave om mij van alle ideeën en kwesties die ik mijn hoofd heb, een beeld te vormen.’ Omdat de celbiologie nog in haar kinderschoenen stond, en van de werking van een cel nauwelijks iets bekend was, bleef de chemotherapie van Ehrlich vele jaren vooral een werk van zijn verbeelding.

Nog een reden waarom de kritiek tegen hem soms zo fel was. Herter in een ander verband, in 1909: ‘De verbeelding van een Darwin of een Pasteur bijvoorbeeld is een even productieve vorm van verbeelding als die van Dante, of Goethe, of zelfs Shakespeare.’

3 gedachten over “Chemotherapie”

Laat een reactie achter

nl_NLNederlands