Personal computer

De man die ‘een deuk in het universum’ wil zetten

Steve Wozniak, ‘Woz’ (Sunnyvale, 11 augustus 1950)
Steve Jobs (San Francisco, 24 februari 1955)

Steve Jobs en Steve Wozniak, de twee stichters van het computerbedrijf Apple, zijn geboren, groeiden op, gingen naar school en werkten in de steden en stadjes zoals San Jose, Mountain View, Los Altos, Cupertino en Santa Clara.

Ze behoren allemaal tot het gebied dat pas na hun geboorte, in 1971, de eretitel Silicon Valley zou krijgen. Ze waren heel zeker op het juiste tijdstip op de juiste plaats.

Steve Wozniak kwam uit Sunnyvale en studeerde in 1971 aan de universiteit van Californië in Berkeley toen zijn moeder hem een artikel uit het blad Enquire stuurde.

Zijn vader was een elektronica-ingenieur bij de vliegtuigbouwer Lockheed en zij stimuleerde haar zoon in zijn interesse voor elektronica.

Het artikel ging over slimme jongens die blue boxes hadden ontwikkeld waarmee ze gratis over de hele wereld konden bellen. ‘Woz’ was nog maar halverwege het artikel toen hij opgewonden zijn vijf jaar jongere vriend Steve Jobs belde, die nog op de middelbare school zat in een voorstad van San Jose.

Ze gingen meteen aan de slag om zelf zo’n kistje te maken. Het materiaal kostte 40 dollar en Wozniak had ongeveer een uur nodig om het in elkaar te steken. Ze amuseerden zich kostelijk en belden een weerman in Australië of de receptie van het Vaticaan.

Ze konden zelfs een verbinding van centrale naar centrale doorsturen en zichzelf bellen nadat hun telefoon de wereld was rondgegaan.

De zestienjarige Jobs had meteen ook een idee: hij kocht het materiaal, Wozniak deed het werk, samen verkochten ze de dingen en samen deelden ze de inkomsten. Ze verkochten hun kistjes voor 150 dollar op de campus van deur tot deur aan mannelijke studenten.

Het liep als een trein. Dat was hun eerste project.

Jobs trok na één semester universiteit met een vriend naar India om er bij een goeroe geestelijke verlichting te zoeken. Hij kwam terug als boeddhist, het hoofd kaal geschoren en in Indiase klederdracht. Van die tijd dateren ook zijn experimenten met psychedelica, met lsd.

Jobs: ‘Die experimenten vormen een van de twee of drie belangrijkste dingen die ik in mijn leven heb gedaan.’ En: ‘Mensen die mijn achtergrond op dat vlak niet delen, zullen me nooit helemaal begrijpen.’ Jobs is wel degelijk gevormd door de Counterculture, de protestbeweging die in de jaren zestig vooral in Californië floreerde.

Hij was de zoon van een Syrische vader en een Amerikaanse moeder die bij zijn geboorte nog allebei student waren en ongehuwd. Zij stonden het kind na de geboorte meteen ter adoptie af aan het echtpaar Jobs, die hem zijn voornamen Steven Paul gaven.

Jobs zou pas in de jaren tachtig met behulp van een detectivebureau achterhalen wie zijn echte ouders waren.

In 1968, toen hij dertien was, verhuisde het gezin Jobs van Mountain View naar Los Altos, alleen maar omdat hun zoon op zijn school niet met de kinderen kon opschieten en omdat hij er naar eigen zeggen ‘niets kon leren’.

Maar ook later bleek hij voor zijn medescholieren en leerkrachten ‘anders’ te zijn.

Al in het lager onderwijs toonde hij interesse voor elektronica.

Vader Jobs, een monteur in een laserfabriek, was ‘een genie met zijn handen’, aldus zijn zoon, ‘hij kocht oude auto’s, knapte ze op en verkocht ze weer.’ De kleine Steve had ook een ingenieur als buurman die al zijn vragen beantwoordde.

In de middelbare school construeerde hij allerlei elektrische spullen. Zo leerde hij in een garage – garages waren in Californië in die jaren ook altijd ateliers – van een wederzijdse vriend de vijf jaar oudere Wozniak kennen en bewonderen.

Op zekere dag schreef hij een brief rechtstreeks naar William Hewlett, medestichter van Hewlett-Packard, om zeldzame onderdelen te verkrijgen. En Hewlett gaf Jobs die zomer een vakantiebaantje in zijn fabriek.

Jobs vond na zijn terugkeer uit India werk bij de fabrikant van videospellen Atari onder leiding van de flamboyante Nolan Bushnell. Na een aanval van dysenterie in India was hij een aanhanger geworden van de Duitse rauwkostgoeroe en ‘hongerkunstenaar’ Arnold Ehret.

Tot de dag van vandaag is Jobs vegetariër en aanhanger van het zenboeddhisme.

Moppentelefoon

‘Woz’ kon als kind zo geconcentreerd met elektrische spullen rommelen, dat hij niet hoorde als iemand hem riep of tot hem sprak. Zijn moeder klopte hem dan heel hard op de schedel, alsof hij uit een diepe slaap moest worden gewekt.

Hij haalde op de middelbare school de hoogste cijfers en gold als rustig en teruggetrokken, maar briljant – het type dat later de bijnaam ‘computer nerd ’, computersul, zou krijgen.

Als tiener had hij met een vriend een soort primitieve computer geconstrueerd die eenvoudige getallen kon vermenigvuldigen. Zijn moeder was er zo trots op dat ze de krant belde om te komen kijken. Toen ‘Woz’ het ding voor de reporter wilde demonstreren, schoot het in brand.

In 1972 stopte Wozniak met zijn studie van computeringenieur. Hij zocht werk en vond een baan bij Hewlett-Packard.

En hij verdiende wat extra met een moppentelefoon gespecialiseerd in Poolse (zijn eigen herkomst) en Italiaanse moppen. Hij haalde een gemiddelde omzet van tweeduizend telefoons per dag. Zowel Wozniak als Jobs woonde in die dagen weer bij hun ouders.

Wozniak sloot zich in maart 1975 aan bij de Homebrew (zelfgebrouwen) Computer Club, een informele groep van ongeveer 30 hobbyisten, ingenieurs, programmeurs en technici die om de twee weken bijeenkwamen om te zien of ze geen kleine computer konden bouwen.

Het woord computer deed in die tijd nog denken aan een machine die een halve kamer besloeg, die alleen te vinden was bij de overheid en in bankinstellingen en die per definitie door een grote groep mensen werd gebruikt.

Het leek wel alsof deze hobbyisten een eigen ruimteschip wilden bouwen, aldus een commentaar. Meer dan twintig kleine en grote computerbedrijven zouden uit die club ontstaan.

De door Ted Hoff in 1971 uitgevonden microprocessor, het ‘brein’ van de computer, werd kleiner, goedkoper en krachtiger. De leden van club wisselden ideeën en ervaringen uit en verkochten onderdelen aan elkaar.

Ze dachten ook na over wat je met een minicomputer kon doen: inbreekalarm controleren, of de tuinsproeier en de centrale verwarming; je zou er muziek mee kunnen maken, teksten bewerken, spelletjes spelen en robots aan het werk zetten.

Wozniak: ‘Iedereen in de club in die jaren 1975-1976 wist dat er een grote computerrevolutie op komst was en wist ook dat de rest van de wereld zich daar niet van bewust was.’ Groot was de opwinding toen het tijdschrift Popular Electronics in januari 1975 voor 375 dollar de Altair 8800, de eerste computerkit voor hobbyisten aanbood.

Al even groot was de teleurstelling toen bleek dat de koper toch nog zelf moest solderen en programmeren en zich nog veel spullen moest aanschaffen, een geheugenschijf en een beeldscherm bijvoorbeeld, wat de prijs tot 3000 dollar opdreef. Een enorm bedrag.

In die hoge prijs ligt het ontstaan van Apple besloten. Wozniak noch Jobs kon zich zo’n hoog bedrag veroorloven. ‘Woz’ ontwierp zijn eigen microcomputer met onderdelen die hij en ‘Steve’ bijeenschooiden en op hun werk gewoon meenamen.

Een niet ongewoon gebruik in de bruisende computerbranche. De directie van Atari moest op zeker ogenblik ingrijpen omdat per dag materiaal ter waarde van 800 dollar uit de ateliers verdween.

Wozniak: ‘Ik kende Steve uit mijn jonge jaren. Wij hadden twee dingen gemeen: interesse voor elektronica en het uithalen van schelmenstreken. De schema’s van mijn ontwerp waren niet geheim, iedereen in de club kon ze inkijken.

Ik ging zelfs naar de mensen thuis om ze bij het uitwerken van mijn ontwerp te helpen. Ik had dat mijn hele leven gratis willen doen. Ik wilde mijn baan bij Hewlett-Packard niet kwijt. Steve dweepte met zijn baas Nolan Bushnell, hij was zijn held.

Hij wilde dat we samen geld verdienden zoals we met de blue boxes hadden gedaan. Het was hij die de naam Apple Computer suggereerde.

Hij herinnerde zich nog de dag dat hij appels had geplukt in de boomgaarden van een commune in Oregon.’ Woz maakte printborden en Jobs probeerde ze aan leden van de club te verkopen. Dat ging zeer traag. Op 1 april 1976 richtten ze hun partnerschap op.

Een van de clubleden bezat drie kleine winkels voor computerhobbyisten. Hij was geïnteresseerd. Maar hij wilde niet alleen printborden, nee, complete computers. Vijftig stuks.

Ze zochten leveranciers bij wie ze dank zij ‘de zilveren tong’ van Jobs dertig dagen uitstel van betaling kregen, wat zeer ongewoon was, en construeerden met de steun van Jobs gezinsleden – vader maakte de garage leeg, zus deed een karweitje voor een dollar per uur – in hoog tempo vijftig microcomputers.

De prijs die ze bedachten was 666,66 dollar, wat erg leek op het telefoonnummer van Wozniaks moppentelefoon: 6666.

De winkelier was niet onder de indruk: de twee Steves hadden niet aan een behuizing gedacht. Hij betaalde niettemin en liet zelf houten kastjes maken. Ze zagen er gruwelijk lelijk uit. Steve Jobs was in alle staten. En Woz was geprikkeld omdat de meeste clubleden hun neus voor de Apple I ophaalden.

Met de Apple II wilde hij dit arrogante stel ‘van zijn sokken blazen’.

Hij stak een microcomputer met de helft van de chips in elkaar, die sneller was, kleur op het scherm gaf, waarin de programmataal BASIC was ingebouwd, waarop je een Atarivideospel kon spelen, met niet minder dan acht ingangen om uit te breiden.

Het toestel woog niet meer dan zes kilogram en werd met tien schroeven bijeengehouden.

Vandaag terugblikkend mag het niemand verbazen dat Steve Jobs, de esthetische bewaker van de iMac, de iPod en de iPhone, ook nog met een elegante plastic behuizing tevoorschijn kwam die alle bestaande metalen bakjes in de schaduw stelde.

Tegen wil en dank

Op hun respectieve bedrijven was geen interesse voor hun prototype. Jobs werd door zijn baas Bushnell gewoon uitgelachen. In de herfst van 1976 besefte Jobs dat ze ook financieeltechnisch een eigen firma moesten oprichten. De markt groeide te snel. Hoewel Woz daar absoluut geen zin in had.

De altijd manipulerende Jobs belde alle gezinsleden en vrienden van Wozniak op om hem onder druk te zetten.

Zo werd Woz tegen wil en dank een elektronische ‘superstar’ en werd hij voor dat kleine mirakel dat Apple II was, zijn hele leven door ingenieursorganisaties en uitvinderclubs geëerd en onderscheiden. Het is hij die het wereldwijde respect heeft van computertechnici en programmeurs.

Toen Apple hem rijk maakte gaf Woz 50 miljoen dollar in aandelen aan zijn ex-vrouw en nog een boel aandelen aan haar familie, aan eigen familieleden en aan vrienden. ‘Ik ben niet zo competitief ingesteld’, zei hij, ‘ik beschik nog over mijn eigen leven.’ In recente interviews doet hij denken aan een rockzanger op leeftijd die alleen maar kan vertellen over zijn gouden jaren.

Met Steven Paul Jobs liep het helemaal anders. Hij bouwde rond het kastje van Woz een multinationaal bedrijf op, hij groeide uit tot een cultfiguur, een halfgod voor de computerconsument. Wozniak wilde computers maken. Jobs wilde ‘een deuk zetten in het universum’.

En dat slorpt ook vandaag nog al zijn tijd op. ‘Edison is voor de mensheid belangrijker dan Marx’, is een van zijn uitspraken.

En hij staat ook zeer achter de uitspraak van Henry Ford: ‘Als ik mijn klanten had gevraagd wat ze wilden hebben, dan zeiden ze: snellere paarden.’ Jobs vraagt dus aan de consument niet wat hij wil hebben. Hij bedenkt het zelf wel.

Eind 1980, ruim drie jaar na de stichting van Apple Inc., ging het bedrijf op de beurs. Na drie weken werden de aandelen op 1,79 miljard dollar geschat, meer dan de waarde van Ford Motor Company.

Op zijn 23ste was Jobs 1 miljoen dollar waard; op zijn 24ste 10 miljoen dollar; op zijn 25ste 100 miljoen.

In een speech voor studenten in Stanford zei hij in 2005, kort nadat hij aan kanker was geopereerd: ‘Het besef dat ik binnenkort misschien zal sterven is het belangrijkste instrument dat ik ken om me te helpen in mijn leven belangrijke keuzes te maken.

Weten dat je zult sterven, is de beste manier om de valkuil te vermijden van te denken dat je iets te verliezen hebt. Je bent al naakt. Er is geen reden je hart niet te volgen.’

(Zie ook: videogame)

Apple

Apple is voor een computerbedrijf een intrigerende naam. Jobs liet de naam al heel vroeg, begin 1976, tegenover Wozniak vallen. Woz gaf de voorkeur aan een technisch woord zoals Intel of Matrix, zoals dat in Silicon Valley – na het gebruik van de achternamen – in de mode was.

Officieel geldt dat Jobs van appels hield, er gek van was. Jobs: ‘Ik was toen een fruitariër, ik at alleen fruit.’ Een zomer lang was hij in een boomgaard in Oregon als appelplukker aan het werk geweest. Volgens vele bronnen in een commune.

Volgens de Wall Street Journal in een commune van de Hare Krisjna.

Computerhistorici zien er ook wel een eerbetoon in aan Alan Turing, de man die als eerste de theorie van de computer uitschreef, en door een beet in een appel die met cyaankali was ingesmeerd, een einde maakte aan zijn leven.

De beet is ook een verwijzing naar ‘byte’, het kleinste adresseerbare gedeelte van een computergeheugen. Vaak wordt ook gezegd dat Jobs een bewonderaar was van de Beatles met hun platenlabel Apple.

De twee stichters vonden het ook wel leuk dat Apple in alfabetische lijstjes, of in het telefoonboek, vooraan stond, vóór Atari.

De Fransman Jean-Louis Gassée, tot 1989 senior vicepresident van Apple, zegt over het logo in het boek Odyssee van Pepsi naar Apple van John Sculley: ‘Een van de diepste mysteries voor mij is het logo.

Het symbool van begeerte en kennis, met daaroverheen de kleuren van de regenboog in de verkeerde volgorde. Je kunt je geen geschikter logo voorstellen: begeerte, kennis, hoop en anarchie.’ Het originele logo was trouwens een beeld van de fysicus Newton, zittend onder een appelboom.

Het was Jef Raskin, de ontwerper van de Apple Macintosh, die de naam Macintosh bedacht, namelijk de naam van zijn meest geliefde Californische appelsoort.

nl_NLNederlands