in ‘de draad van Ariadne’
Naar de koningsdochter Ariadne in de Griekse mythologie.
‘De draad van Ariadne’ is een middel om uit grote moeilijkheden ongehinderd tevoorschijn te komen; het middel om in een doolhof de weg te vinden.
Ariadne was de dochter van Minos, de koning van Kreta, en zijn vrouw Pasiphaë. Minos vroeg op zekere dag aan de goden of ze een stier uit de zee wilden doen oprijzen. Hij beloofde hem aan een god te zullen offeren, maar hield zijn woord niet.
Uit wraak boezemden de goden Pasiphaë een gruwelijke liefde in voor het dier, waarvan de vrucht de Minotaurus was, half stier, half mens. Minos liet het monster opsluiten in het labyrint dat de uitvinder Daedalus voor hem gebouwd had.
Aegeus, de koning van Athene, had echter een zoon van Minos gedood. Als straf moest de stad Athene de Minotaurus om de acht of negen jaar zeven jongens en zeven meisjes voeren. Prins Theseus, de zoon van de Atheense koning, wilde Athene van het monster bevrijden.
Hij scheepte vrijwillig in met de slachtoffers en landde op Kreta.
Prinses Ariadne, de dochter van Minos, werd erverliefd op hem. Op advies van Daedalus, de ontwerper van het labyrint, gaf ze Theseus een kluwen, volgens andere bronnen een rode draad, waarmee hij de verblijfplaats van de Minotaurus kon binnengaan en vooral weer veilig kon verlaten.
Ariadne pleegde dus verraad aan haar vader en verleende steun aan de aartsvijand. Nadat hij het monster gedood had, vluchtte Theseus samen met Ariadne van Kreta.