Dieselmotor

‘Als een demon huisde de motor in onze woning’

Rudolf Diesel (Parijs, 18 maart 1858 – Het Kanaal, 30 september 1913)

Op 29 september 1913 nam de 55-jarige wereldberoemde Duitse ingenieur Rudolf Diesel in Antwerpen de boot naar het Engelse Harwich. Bij de aankomst van het schip om zes uur in de ochtend was hij verdwenen. Britten en Duitsers leefden in die dagen op gespannen voet.

Nauwelijks een paar maanden later zou de Eerste Wereldoorlog uitbreken. Had Diesel die situatie onderschat en was hij door de Duitse geheime dienst vermoord? Hij had zijn vermogen slecht beheerd en was door allerlei tegenslagen het grootste stuk van zijn fortuin kwijtgeraakt.

Had hij in een depressieve bui zelfmoord gepleegd? Het harde werk had zijn gezondheid verwoest. Was hij na een zoveelste hartaanval in zee terechtgekomen?

De lakens in zijn kajuit waren opengeslagen, maar het bed bleek niet beslapen. Zijn nachthemd lag netjes op het hoofdkussen. Boven de wastafel stonden kwast en scheermes klaar. Op het nachttafeltje lag zijn horloge.

Onder het kussen vonden de scheepsofficieren een portefeuille met honderd Engelse ponden, voor die tijd een respectabel bedrag.

Zijn vriend en reisgenoot Georges Carels, van de Gentse motorenfabriek Carels Frères, herinnerde zich dat ze samen een heildronk op het aanstaande huwelijk van zijn dochter hadden uitgebracht. En de naam van Diesel kwam niet voor op de passagierslijst.

Heel vreemd, vonden de kranten.

Veertien dagen later ontdekte een loodsschip voor de kust van Vlissingen het lijk van de vermiste ingenieur. De bemanning fouilleerde het lichaam, vond een portemonnee, een zakmes en een brillenetui en vertrouwde het lichaam meteen weer aan de Noordzee toe.

Zijn twee zonen, die naar Vlissingen waren gereisd, herkenden de spullen van hun vader. Zij hielden het op een hartaanval. Zo verdween een van de invloedrijkste uitvinders van de twintigste eeuw in de nevelen der tijden.

Rudolf Christian Karl Diesel werd op 18 maart 1858 in Parijs geboren. Zijn vader was in 1850 als gezel op ‘Wanderschaft’ in Parijs beland en was er als boekbinder en portefeuillemaker blijven werken.

Hij trouwde er in 1855 met een Duits meisje dat in Parijs als lerares Engels haar brood verdiende. De kleine Rudolf groeide op in het hart van Parijs. Hij bezocht er vaak het technisch museum, het oudste ter wereld, en maakte er als 10 tot 12-jarige tekeningen van allerlei machines.

Zijn zoon Eugen, zijn biograaf, schreef later: ‘De liefde tot de machines was hem aangeboren.’

Toen in 1870 de Pruisisch-Franse oorlog uitbrak en Parijs volledig door de Pruisische troepen werd omsingeld, moesten alle Duitsers Parijs verlaten. De Diesels namen de wijk naar Londen en stuurden vandaar hun 13-jarige zoon naar familie in het Beierse Augsburg.

Rudolf kwam er onder de hoede van een oom, een hoogleraar in de wiskunde, die meteen zijn begaafdheid ontdekte en verder ontwikkelde. Daardoor kon Diesel studeren aan de technische hogeschool van München, waar hij les kreeg van Carl Linde, een pionier op het gebied van koelsystemen.

Linde doceerde thermodynamica, de studie van het verband tussen warmte en mechanische beweging.

Het was Linde die erop hamerde dat met de stoommachine vreselijk veel energie verloren ging, namelijk 90 procent. Na zijn studie in 1880 nam Linde Diesel in dienst als ‘reizend ingenieur’ van zijn fabrieken. Diesels eigen onderzoek overtuigde hem ervan dat lucht het meest geschikte middel was om energie optimaal te benutten. Diesel: ‘Ik raas van stad naar stad en kom er nauwelijks toe aan mijn familie te denken; en toch zit ik de hele tijd met mijn motor en mijn toekomst in mijn hoofd.’ Hij was toen 29. In 1893 publiceerde hij het boekje Theorie en constructie van een rationele warmtemotor ter vervanging van de stoommachine en de tot dusver bekende verbrandingsmotoren. Een jaar eerder had hij al een eerste patent genomen. De dieselmotor is een verbrandingsmotor waarbij de ontsteking niet plaatsvindt door een elektrische vonk maar door op hoge temperatuur samengeperste lucht. Daarbij wordt brandstof ingespoten die door de hitte van de lucht vanzelf ontbrandt. De keuze van ruwe olie als brandstof was even spectaculair als het systeem zelf.

Diesels zwarte maîtresse

Zijn zoon Eugen: ‘Als een demon huisde de motor in onze woning en oefende grote druk uit op ons bestaan.’ Iemand noemde de nieuwe motor ‘Diesels zwarte maîtresse’.

Met de steun van drie firma’s, waaronder wapengigant Krupp, kon Diesel op 16 juni 1897 voor de vereniging van Duitse ingenieurs in Kassel een eerste demonstratie geven. Op de Wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs kaapte de motor een Grand Prix weg.

Een hele reeks concurrerende uitvinders en querulanten probeerde hem het Dieselpatent afhandig te maken, een lang aanslepende kwestie die hem veel processen en hoofdbrekens bezorgde.
Niettemin liepen de zaken schitterend. Uit de hele wereld kwamen aanvragen voor het patent en Diesel was op slag multimiljonair. De Amerikanen alleen al hadden een miljoen dollar over voor het idee. De eerste dieselmotoren waren bestemd voor schepen en voor stationaire doeleinden.

Anderzijds was hij nooit zo rijk als hij zichzelf en de wereld wilde laten geloven. De vele bedrijven die met zijn patenten werden opgericht en waarin hij vaak aandelen bezat, raakten traag of helemaal niet op dreef, meer dan tien jaar
kende de motor kinderziekten. Diesel leefde intussen op hoge voet en bouwde in München een grote villa, een klein kasteel. Hij kocht olievelden in Oost-Europa, die achteraf niet rendabel bleken te zijn, en investeerde via een louche onderneming op grote schaal in onroerend goed.

Zijn vader was na zijn vertrek uit Parijs financieel nooit meer uit het slop geraakt, zodat Diesel zeer vroeg zijn beide ouders ten laste had. Teruggekeerd naar München verdreef zijn vader de tijd met spiritisme en een praktijk als magnetiseur.

Terwijl Rudolf Diesel altijd zei: ‘De enige waarheden zijn de wiskundige.’

Rudolf Diesel werkte dag en nacht aan zijn motor, als in een soort trance, en moest na 1898 herhaaldelijk in een zenuwkliniek opgenomen worden. Het duurde al te lang voor zijn complexe motor rijp was voor de markt. Niemand kende zijn financiële problemen.

Zijn zeer vermogende vrienden, zoals de Amerikaanse bierbrouwer Adolphus Busch of de Zweeds-Russische oliebaron Emanuel Nobel (de oudste broer van Alfred, de Nobelprijsstichter), zouden hem zeker hebben geholpen.

Kennelijk kon Diesel zich niet over zijn trots heen zetten en nam hij ze niet in vertrouwen.

In juni 1913 ontving hij in zijn villa in München nog een grote groep Amerikaans ingenieurs die hem voor de Wereldtentoonstelling van 1915 in San Francisco uitnodigden. In september verscheen in Berlijn zijn boek Het ontstaan van de dieselmotor.

Volgens sommige biografen werd Diesel een jaar voor het uitbreken van de Wereldoorlog op het hoofdkwartier van de zeemacht in Berlijn ontboden, waar grootadmiraal Alfred von Tirpitz hem onder druk zette om zijn patenten aan de Duitse staat over te maken. Diesel weigerde.

Daarna zou hij door de Britse admiraliteit zijn uitgenodigd. De Duitse geheime po-
De eerste dieselmotor ter wereld: 1897 litie zou dit bezoek hebben willen verhinderen. Hoe dan ook, einde 1913, het jaar van zijn dood, waren al meer dan 100 zeeschepen met dieselmotoren uitgerust. Voor de uitvinder ervan kwam het succes te laat.

Omdat hij permanent snel geld nodig had, nam hij al te grote risico’s en groef hij een almaar diepere financiële put. Het duurde trouwens nog tot 1936 – veertig jaar na datum – voor de eerste personenauto met dieselmotor, de Mercedes Benz 260 D, de Daimlerfabrieken verliet.

Volgens Diesels zonen had hun vader te hard gewerkt en was daardoor zijn hart verzwakt, had hij zijn financiën slecht beheerd en leed hij aan depressies. Aan de talloze wilde verhalen rond zijn vreemde dood, hechtten ze geen geloof.
Zoon Eugen bleef na de verdwijning van zijn vader nog een tijdje in Vlissingen rondhangen in de hoop dat diens lichaam zou aanspoelen.

Hij besloot zijn lijvige biografie uit 1939 – onder de titel De roman van een motor ook in het Nederlands verschenen – met de woorden: ‘De plaats waar men hem op 10 oktober nog had zien drijven, was de omgeving van de Zeehondenplaat voor de monding van de Oosterschelde tussen de eilanden Noordland en Schouwen.

Daar ergens in het zand ligt vermoedelijk het gebeente van mijn vader.’

Laat een reactie achter

nl_NLNederlands