ongehuwde vrouw of weduwe die onderleiding van een grootmeesteres in een religieuze gemeenschap leeft
Misschien naar de Luikse priester Lambert le Bègue (†1182).
Le Bègue stichtte rond 1180 de begijnenorde. Volgens zijn biograaf was hij rijk en vroom en liet hij op zijn landgoed een kerk en kleine huisjes bouwen, waar vrouwen die het huwelijk hadden afgezworen in alle rust konden leven: de eerste begijntjes.
Hij zou veel aanhangers bij het volk hebben gekregen maar veel tegenstanders bij adel en kerk. De begijnen verspreidden zich over heel Europa maar vooral in de Nederlanden.
Volgens andere studies is het woord ‘begijn’ afgeleid van de kleurnaam beige, in de oorspronkelijke betekenis de kleur van natuurlijke wol, dus grijs of bruin, kleuren die werden gedragen door leden van de armoedebewegingen in de Middeleeuwen.
Omdat de beweging buiten de Nederlanden in 1311 wegens ketterij werd verboden, wordt soms ook gedacht dat het woord ‘begijn’ zou stammen van ‘beghinus’, een volkse vervorming van ‘albigensis’, een naam voor de kathaarse ketters.