bambochade

schilderij van een volkstafereel

Naar Bamboccio, ‘onbeholpen sukkel, kreupel mannetje, voddenpop’, de bijnaam van Pieter van Laer (Haarlem 1592-1642).
Met de minachtende uitdrukking bambochade werden in de zeventiende eeuw schilderwerken aangeduid die, in tegenstelling tot de doeken van de barok, uitsluitend groteske, volkse tonelen uit het dagelijks leven uitbeeldden: dobbelaars, straatventers, herrieschoppers en dronkaards.

Van Laer, baanbreker in dit genre, leefde meer dan tien jaar in Rome. Hij had een bochel en zijn hele bovenlichaam was misgroeid. Dat leverde hem de bijnaam bamboccio, Bamboots op.

Het werd de scheldnaam voor een hele groep vooral Nederlandse schilders die niet langer geloofden dat schilderkunst zich alleen leende voor het afbeelden van een verheven en geïdealiseerde wereld. Rond 1624 richtten ze in Rome tussen de Via Marguta en de Via del Babuino een ‘schildersbent’ op.

Elke schilder die toetrad kreeg tijdens een doopplechtigheid, die onder het oog van Bacchus met sloten wijn werd voltrokken, een bijnaam. Behalve Bamboots Van Laer kreeg bijvoorbeeld Jan Asselijn, die een misvormde hand had, de artiestennaam Crabbetje mee.

nl_NLNederlands